Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek Graduate School of Philosophy Promoties

Contested modernity

Karl Löwith, Hans Blumenberg and Carl Schmitt and the German Secularization Debate
Promotie:dr. S.L.V. (Sjoerd) Griffioen
Wanneer:01 oktober 2020
Aanvang:16:15
Promotor:prof. dr. L.W. (Lodi) Nauta
Copromotor:dr. J.A. Vega
Waar:Academiegebouw RUG
Faculteit:Wijsbegeerte
Contested modernity

Lessen trekken uit het Duitse secularisatiedebat

Het actuele academische debat over de plek van religie in de moderniteit – het zogenaamde postsecularisme-discours – kan alleen vruchtbare nieuwe inzichten opleveren als het zich meer bewust wordt van het feit dat veel van de zorgen die nu spelen al uitvoerig besproken zijn in het oudere Duitse secularisatiedebat van de jaren ’50-’80. Dat concludeert promovendus Sjoerd Griffioen. Als postsecularisme niet het wiel opnieuw wil uitvinden moet het kennis nemen van het Duitse secularisatiedebat en daar lessen uit trekken.

Het proefschrift van Sjoerd Griffioen gaat over het debat tussen Karl Löwith, Hans Blumenberg en Carl Schmitt over ‘secularisatie’ en de problematische plaats van religie in de moderne tijd. Griffioen reconstrueert in zijn onderzoek niet alleen hun respectievelijke filosofieën, maar analyseert en evalueert ook hoe ze hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een breder intellectueel-maatschappelijk Duits secularisatiedebat. Het onderzoek verhaalt hoe ‘secularisatie’ fungeerde als sleutelbegrip in het naoorlogse Duitse debat – circa vanaf de jaren ‘50 tot aan de jaren ‘80 – en hoe Löwiths, Blumenbergs en Schmitts theorieën werden gebruikt in pogingen om de moderniteit opnieuw te ‘wortelen’ in een christelijk verleden of om juist met dit verleden te breken. Griffioen volgt de ontwikkeling van het Duitse secularisatiedebat en beschrijft hoe, na het turbulente jaar van 1968, dit discours politiseerde door zich meer op Schmitts politieke theologie te richten. De politiek-theologische fase van het debat wordt onderzocht door de polemiek tussen Jacob Taubes en Odo Marquard te belichten. Ten slotte reflecteert Griffioen op de filosofische significantie van de ‘secularisatieverhalen’ over de oorsprong van de moderniteit. Hij doet dit onder meer door parallellen te bestuderen tussen het Duitse secularisatiedebat enerzijds en het meer recente postsecularismedebat anderzijds, waarbij hij zich richt op de vraag wat hedendaagse (post)secularisatietheoretici kunnen leren van dit oudere Duitse debat.